Tekst Isabel van Lent
Foto Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, 1981. Beeld: Haagse Beeldbank
Van gehuld in sigarettenrook, omgeven door ratelende typmachines en rinkelende telefoons tot sportief trappend op een stoelfiets achter een bureau dat niet van jou is. Hoe hebben rijksambtenaren er de laatste eeuwen bij gezeten?
Over de werkplek van de rijksambtenaar is veel te doen. Denk aan het binnenklimaat, automatiseringsperikelen en toenemende flexibilisering. ‘Zitten is het nieuwe roken’ is een veelgehoord mantra. Toch kan een bureaustoel ook als een verworvenheid worden beschouwd. Zo was het aan het einde van de 19de eeuw nog heel gebruikelijk om staand achter een lessenaarstafel te schrijven.

Aan het einde van de 19de eeuw was het heel gebruikelijk om staand achter een lessenaarstafel te schrijven
Bouwdrift
Het kantoor is in vergelijking met andere gebouwtypen een relatief jong fenomeen. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw kwamen met fabrieken ook de eerste echte kantoren tot stand. In het bedrijfsleven, maar zeker ook bij de overheid. De industrialisatie leidde tot ingrijpende ruimtelijke en maatschappelijke omwentelingen. Laissez-faire-politiek maakte plaats voor een overheid die zich op steeds meer niveaus in de samenleving begon te mengen. De huisvestingsbehoefte van het uitdijende rijksoverheidsapparaat leidde tot een hausse aan bouwprojecten. Vrijwel elk ministerie kreeg een eigen bouwdienst. Zo werden diensten opgericht voor rijksmusea, onderwijs, posterijen en telegrafie, Haagse landsgebouwen, defensie, gevangenissen en rechtsgebouwen. De geschiedenis van rijksbouwprojecten kenmerkt zich door perioden van fikse bouwdrift – vooral aan het einde van 19de eeuw en tijdens de wederopbouwperiode – afgewisseld door sobere tijden, waarin nauwelijks iets van de grond kwam. In de jaren twintig van de vorige eeuw zou een stevige reorganisatie de meeste bouwbureaus terugbrengen tot één Rijksgebouwendienst. Tegenwoordig zijn behalve het Rijksvastgoedbedrijf – waar sinds 2014 ook het defensievastgoed in beheer is – onder andere ook Rijkswaterstaat en Buitenlandse Zaken beheerders van rijksvastgoed.



Mad men
Bepaalden in de 19de eeuw klerken met kroontjespennen het beeld, met de invoering van de typemachine – een uitvinding van 1873 – werd rond 1900 een fikse schaalvergroting ingezet. Uit Amerika kwam de typologie overgewaaid die we kennen uit de televisieserie Mad Men: uitgestrekte zalen met typistes, kleinere vertrekken voor telefonisten en boekhouders en een ruime kamer voor de directie. Tijdens het interbellum maakten de zware houten bureaus plaats voor makkelijk verplaatsbaar meubilair, eerst ook nog van hout, later van staal en glas. Voor het eerst schafte de Nederlandse overheid standaardkantoormeubelen aan van onder meer Henk Wouda, Gispen en Ahrend. In de naoorlogse periode vond een nieuwe schaalsprong plaats toen het aantal ambtenaren bij de ministeries verdubbelde en met de opkomst van de hoogbouw ook de kantoortoren werd geïntroduceerd. Een andere mijlpaal was de vervanging van de mainframecomputer door de veel kleinere PC aan het begin van de jaren tachtig. Dertig jaar later staan we met onze laptops, tablets en smartphones aan het begin van een geheel digitaal tijdperk.

Gebouwen als steden, met gangen als straten en werkplekken als pleinen
Kantoortuin
Veranderingen in de organisatiestructuur hebben onvermijdelijk een weerslag op de fysieke werkruimte. In de jaren zeventig kwam de kantoortuin, of het kantoorlandschap op. Architecten als Hertzberger (ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag) en Cahen (Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort) ontwierpen gebouwen als steden, met gangen als straten en werkplekken als pleinen. Alles was erop gericht om de onderlinge samenwerking te verbeteren, ontmoeting te stimuleren en meer flexibiliteit mogelijk te maken. Er stonden moderne kleurige meubels en veel planten. Deze openheid functioneerde niet overal even goed. Ironisch genoeg leidde dezelfde democratisering die aanleiding vormde voor het kantoorlandschap, ook tot meer inspraak van medewerkers. En die waren niet altijd even blij met de geluidsoverlast en het gebrek aan privacy. Zo werden onder druk van ondernemingsraden in diverse kantoortuinen tussenschotten geplaatst, waarmee de openheid werd afgezwakt en werd teruggegrepen op de voorgaande kantoortypologie: die van het gesloten cellenkantoor. Met de huidige opkomst van plaats- en tijd- en apparaatonafhankelijk werken en plattere organisatiestructuren maakt de open werkvloer nu een comeback . Maar dan anders: een mix aan werkplekken afgestemd op de activiteit.



Afbrokkelende hiërarchie
Niet alleen binnen ministeries worden organisaties platter en zitten ‘hoogwaardigheidsbekleders’ tussen andere collega’s op de open werkvloer te werken. Een vergelijkbare ontwikkeling doet zich voor in de Nederlandse ambassades en consulaten in het buitenland, waarvan het beheer in handen is van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze gebouwen hebben van oudsher een representatieve betekenis en waren sterk hiërarchisch georganiseerd. Vooral de kamer van de ambassadeur was een deftige aangelegenheid, vol kostbaar mahonie ameublement en indrukwekkende kunstobjecten. De laatste vijf jaar heeft Het Nieuwe Werken op diverse Nederlandse ambassades en consulaten een ware revolutie teweeggebracht, niet alleen binnen de eigen organisatie, maar ook in relatie tot lokale omgangsvormen en tradities. Zo beschikken ambassadeurs niet langer over een eigen werkkamer, maar werken samen met andere collega’s (diplomaten en lokale medewerkers) op een open werkvloer. De ambassadeurskamer is verdwenen en vervangen door een toonkamer: een representatieve ontvangstruimte, waar alle medewerkers gebruik van kunnen maken, zorgvuldig ingericht met vaderlands design en kunst. De keuze voor een rijk of sober interieur hangt tegenwoordig nauw samen met het buitenlandbeleid.


Kunst speelt een sleutelrol in een tijd waarin organisaties steeds vaker gebouwen delen en de werkplek onpersoonlijker is geworden
Kunst als verbinder
Kunst en design worden ingezet als visitekaartje van de overheid, zowel in het binnen- als in het buitenland. Maar beeldende kunst heeft ook een sterke verbindende functie. Zo kwam na de oorlog met de percentageregeling pakweg 1% van de bouwsom ten goede aan kunst. Nederland herstelde zich van een traumatische periode en de behoefte aan verbindende en optimistische kunstuitingen was groot. In een advies van het atelier Rijksbouwmeester uit 2015 is te lezen hoe kunst nu opnieuw een sleutelrol speelt, in een tijd waarin ministeriële organisaties steeds vaker gebouwen delen en de werkplek onpersoonlijker is geworden. Kunst en vormgeving geven het gebouw identiteit en de gebruikers een gevoel van eigenwaarde. Dat blijkt hard nodig in de 21ste eeuw, waarin de functie van het kantoor zich verbreedt. Je kunt er niet alleen naartoe om te werken, maar ook om te ontmoeten, te eten en zelfs te sporten. Dit gebeurt onder meer door in de plinten van de gebouwen andere voorzieningen aan te bieden dan kantoorfuncties. Zo kan een rijkskantoor ook aanjager zijn voor gebiedsontwikkeling en ontwikkelt het zich steeds meer tot een baken in het vluchtige, stedelijke leven.

